De Romeins-Christelijke kalender

De Christelijke jaartelling

De Christelijke jaartelling is bedacht door Dionysius Exiguus (“de kleine”), een Romeinse abt uit het begin van de zesde eeuw, in zijn werken over de berekening van de Paasdatum. Tot dan toe telde men de jaren vanaf de kroning van de heidense keizer Diocletianus, die regeerde van 284 tot 304. Dionysius vond het passender om te rekenen vanaf de geboorte van Christus. Doordat hij weinig nauwkeurige gegevens tot zijn beschikking had, moest hij voor het geboortejaar van Christus een schatting maken, die volgens de huidige inzichten 6 of 7 jaar te laat uitviel. Met wat meer geluk was het nu dus al 2006 of 2007 geweest. De Christelijke jaartelling werd door paus Johannes I in 526 ingevoerd; we hebben in 2026 dus nog wat te vieren. [Maar zie ook de Koptische kalender.]

De maanden van de Romeinse kalender

De indeling van onze kalender is ouder en dateert uit de tijd van Julius Caesar, die de basis legde voor ons systeem van schrikkeljaren.

De oude Romeinse maanden

Maand Aantal dagen
Martius (“van Mars”) 31
Aprilis 29
Maius 31
Junius 29
Quintilis (“5de”) 31
Sextilis (“6de”) 29
September (“7de”) 29
October (“8ste”) 31
November (“9de”) 29
December (“10de”) 29
Januarius 29
Februarius 28 23 23
Mercedonius - 27 28
Totaal 355 377 378

De oude Romeinse kalender was een maankalender die begon met de maand Maart en bestond uit maanden van 29 of 31 dagen. Omdat de duur van de maancyclus ongeveer 29½ dag is, waren er meer maanden van 29 dan van 31 dagen: alleen Maart, Mei, Quintilis (later Juli geheten) en October hadden 31 dagen, Februari had 28 dagen, en de overige maanden hadden 29 dagen. Een jaar telde zo 355 dagen. Om toch in de pas te blijven met het zonnejaar placht men om het jaar Februari in te korten tot 23 dagen, en een extra maand toe te voegen van 27 of 28 dagen, Intercalans of Mercedonius geheten.

Daardoor was het gemiddelde jaar één dag te lang, zodat in de loop van de tijd de seizoenen steeds vroeger in het jaar hadden moeten beginnen. Het tussenvoegen van de extra maand geschiedde echter, door laksheid of ondeskundigheid, vrij onregelmatig, waardoor de seizoenen niet steeds vróéger maar juist steeds láter in het kalenderjaar vielen.

In 153 voor Christus werd het begin van het jaar verplaatst naar de eerste dag van Januari. De maanden tussen Junius en Januarius, waarvan de naam tot dan toe had verwezen naar hun plaats in de kalender (vijf tot en met tien), verschoven hierdoor naar de zevende tot en met de twaalfde plaats. Men handhaafde echter de oorspronkelijke namen.

De dagen van de maand

De zevendaagse week is afkomstig uit Babylonië, en werd door de Romeinen nog niet gebruikt. In de Romeinse republikeinse kalender hadden slechts drie dagen een naam. Kalendae was de eerste dag van de maand, de dag waarop de nieuwe maand werd uitgeroepen (de woordstam “Kal-” betekent “roepen”). Ons woord “kalender” is hiervan afgeleid. Idus viel achttien dagen vóór de Kalendae van de volgende maand. In Maart, Mei, Quintilis en October (maanden van 31 dagen) was dat de vijftiende dag, en in de overige maanden (van 29 dagen) op de dertiende dag.

Nonae (“de negende”) was de negende dag vóór Idus. Dat was in Maart, Mei, Quintilis en October de zevende, en anders de vijfde dag. Wie het bovenstaande narekent ziet dat er iets niet klopt. Voor Maart bijvoorbeeld geldt: Idus = 31 + 1 (1 April) - 18 = 14 (niet 15), en Nonae = 15 - 9 = 6 (niet 7). Wanneer we echter, zoals de Romeinen, zowel het beginpunt als het eindpunt meetellen, klopt de berekening wél. Deze gewoonte van overlappend tellen zou later nog voor verwarring zorgen.

Om de overige dagen van de maand aan te geven telden de Romeinen (overlappend!) terug vanaf de Nonae, de Idus en de Kalendae. Na de Romeinse tijd raakte deze manier van dateren (gelukkig) in onbruik. [Zie Romeinse datum en Romeinse tijd voor data en uren in het kalenderprogramma.]

Julius Caesar en het schrikkeljaar

In de eerste eeuw voor Christus was het zover gekomen dat de lente niet meer in Maart begon, maar pas in Mei. Julius Caesar corrigeerde deze toestand die door (op advies van de astronoom Sosigenes uit Alexandrië) te bepalen dat elk vierde jaar een schrikkeljaar zou zijn. Om de bestaande afwijking weg te werken voegde hij eenmalig een maand tussen met niet minder dan 67 dagen!

Het duurde echter nog 48 jaar voordat de Juliaanse kalender goed werkte. Zoals zo vaak had men elkaar niet goed begrepen: Sosigenes telde gewoon zoals wij, maar de Romeinen telden (net zo gewoon) overlappend. Hierdoor werd niet elke vier jaar geschrikkeld, maar elke drie jaar, immers: één is een schrikkeljaar, twee is een gewoon jaar, drie is een gewoon jaar, vier is weer een schrikkeljaar. Tussen 8 voor Chr. en 4 na Chr. herstelde keizer Augustus deze fout door een aantal schrikkeldagen te laten vervallen. Hij beloonde zichzelf hiervoor in 9 na Chr. door de maand Sextilis om te dopen in Augustus, nadat de naam van de maand Quintilis al was veranderd in Julius.

Om het eenvoudig te houden, voegde men de schrikkeldag niet toe aan het einde van Februari, maar werd de zesde dag vóór 1 Maart verdubbeld. 24 Februari was dus altijd “de zesde dag voor de Kalendae”, 25 Februari was “de tweede zesde dag voor de Kalendae”, en 26 Februari was “de vijfde dag voor de Kalendae”. [Zie ook Romeinse datum en tijd.] De Juliaanse kalender was een grote verbetering, omdat eindelijk de seizoenen niet meer verschoven ten opzichte van de maanden. Tenminste, dat dacht men...

Gregorius de Grote

Het zonnejaar is niet precies 365¼ dag lang, maar een fractie korter (ruim 3/400 dag, ofwel 11 minuten en 14 seconden); dat scheelt bijna een dag per eeuw. Toen men er na enige eeuwen achter kwam dat het begin van de lente was verschoven ten opzichte van de kalender, besloten de autoriteiten (inmiddels niet meer de keizer, maar de bisschoppen) dat in het vervolg de lente op 21 maart zou beginnen. Helaas weigerde de aarde langzamer om de zon te gaan draaien (of sneller om haar as), zodat in de zestiende eeuw het verschil weer was opgelopen tot tien dagen.

Daarop besloot paus Gregorius XIII (bijgenaamd “de Grote”) een commissie in te stellen voor het uitwerken van een verbeterde kalender. Het resultaat was onze huidige kalender, waarin elk vierde jaar een schrikkeljaar is, behalve in eeuwjaren die niet door 400 deelbaar zijn. 1900 en 2100 zijn dus geen schrikkeljaren, maar 2000 wel. Bovendien liet Gregorius 5 tot en met 14 October 1582 uitvallen; op 4 October volgde dus meteen 15 October.

Invoering

Met de invoering van de Gregoriaanse kalender buiten Rome ging het niet zo vlot. Rusland was niet katholiek, en ging pas na de Revolutie, in 1918 over op de Gregoriaanse kalender. Engeland was sinds 1531, toen Hendrik VIII zich had laten erkennen als hoofd van de kerk in Engeland, ook niet katholiek meer en bleef voorlopig de Juliaanse kalender gebruiken. Pas in 1752 ging men over op de Gregoriaanse kalender, hetgeen leidde tot hevige protesten: “Geef ons onze elf dagen terug!”

De protestante naties van Europa hadden ook geen reden om de nieuwe kalender in te voeren. Duitsland (met al die vorstendommetjes) was pas in 1776 geheel overgeschakeld, Zweden volgde in 1823. Zweden is overigens het enige land waar het ooit 30 Februari is geweest. Men had per vergissing in 1700 de Gregoriaanse regel toegepast in de Juliaanse kalender, en niet geschrikkeld, waardoor men nu met alle andere landen uit de pas liep. Daarom werd in 1712 een tweede schrikkeldag aan Februari toegevoegd.

Maar ook in katholieke streken werd de nieuwe kalender met vertraging ingevoerd: in de Nederlanden was Drenthe in 1701 het laatste gewest.